Kleine lichte beiaard

Mogelijkheden voor de kleine lichte beiaard
door Jan Willem Achterkamp,
‘Klok & Klepel’, juni 2009.

Sinds jaar en dag staat de teller van het aantal beiaarden in Nederland op ongeveer 185. De huidige milieuwetgeving doet vrezen dat het aantal grote beiaarden geen wezenlijke uitbreiding meer zal ondergaan. Voor de kleine beiaard zijn er echter nog volop mogelijkheden mits we ons denken willen omschakelen. Natuurlijk kan op een 2009-1 K&K KasteelNijenrodekleine beiaard niet alle literatuur gespeeld worden, maar er blijft nog voldoende over. Belangrijker is dat er liefde en aandacht voor dergelijke kleine instrumenten ontstaat. Vandaar dit pleidooi voor de kleine lichte beiaard als mogelijkheid voor kleinere plaatsen en torens die nog niet over een beiaard beschikken. Ik kwam de titel “Koken op twee pitten” tegen bij een tv-programma over koken op de camping en zag onmiddellijk een relatie met mijn onderwerp. Een bekwame kok kan z’n kwaliteiten al bewijzen op een kookplaat met twee pitten, ook al bestaat tegenwoordig voorkeur voor een kookplaat met 4 of zelfs 6 pitten. Of dat een garantie biedt voor een beter maal, is maar de vraag en zo is het ook met beiaarden.

Het belangrijkste criterium voor de kwaliteit van een beiaard is niet de omvang en het gewicht maar het antwoord op de vraag: “Kan je er muziek op maken?”. Ik ben het daarom oneens met de huidige definitie van een beiaard, die minimaal 23 klokken voorschrijft. Daarmee verlies je je “roots” uit het oog. Geen Boeing-piloot zal het in z’n hoofd halen om het eerste toestel van de gebroeders Wright geen vliegtuig te noemen.
Over dit onderwerp schreef ik in 2005 een scriptie in het kader van mijn studie aan de Nederlandse Beiaardschool. Inmiddels heb ik ervaring opgedaan als vaste bespeler van kleine beiaarden in Bathmen (27 klokken op fis2 in middentoon) en in kasteel Nijenrode te Breukelen (16 klokken op f2 – plus ondertoon c – in evenredig zwevende stemming).

Kleine beiaarden in Nederland

Als kleine lichte beiaarden kunnen beiaarden op c2 of hoger met een omvang van maximaal 2½ octaaf worden aangemerkt. Het overzicht hieronder laat zien dat er daarvan in ons land nog 13 voorkomen.

Amsterdam Plein ’40-’45 1950/’61/’95 Vnl. Petit en Fritsen 29 kl. basis c2
Bathmen Dorpskerk 2008 Eijsbouts 27 kl. basis fis2
Bergen N.H. Ruïnekerk 1970 Petit en Fritsen 26 kl. basis fis2
Breda Heuvelcarillon 1980 Eijsbouts 28 kl. basis c3
Breukelen Kasteel Nijenrode 1915/’28/’40 Taylor 16 kl. basis f2
Dronten Gemeentehuis 1989 Eijsbouts 25 kl. basis g2
Epe Dorpskerk 1971/’97 Petit en Fritsen 30 kl. basis f2
Groningen Academietoren 1996 Eijsbouts 25 kl. basis c2
Haarlem Bakenessertoren 1660 Fr. Hemony 26 kl. basis cis2
Helenaveen Kerkplein 1972 Eijsbouts 23 kl. basis c3
Middelstum Hypolytuskerk 1661/’62 Fr. Hemony 30 kl. basis cis2
Monnickendam Speeltoren 1595/’97 P. van der Ghein III 18 kl. basis a1
Nijverdal Raadhuis 1969 Eijsbouts 30 kl. basis e2
Opmerkingen bij het overzicht:

  • Drie instrumenten zijn in middentoon gestemd (Bathmen, Haarlem en Middelstum) en ook in Monnickendam zal dat zijn beoogd.
  • De grondtoon laat ik steeds op de eerste c-toets beginnen. Sommige instrumenten hebben een ondertoon, bijv. Nijenrode een g en Haarlem een a.
  • Nijenrode en Monnickendam (< 23 klokken) zijn volgens de BWF-definitie geen beiaard.
  • Middelstum kreeg in 1949 een uitbreiding met 7 klokjes van Eijsbouts.
  • In de afgelopen jaren zijn enkele kleine instrumenten vergroot, zoals dat van de Raadhuistoren in Cuijk (nu in de Martinuskerk) en dat van de Schildkerk te Rijssen.
  • De Academietoren in Groningen heeft een grote-tertsbeiaard.

Niet het vele is goed, doch het goede is veel

Deze opmerking is me altijd bijgebleven van de lessen koordirectie bij Frits Mehrtens aan het conservatorium van het Muzieklyceum te Amsterdam. Een oratoriumkoor was voor hem niet per se beter dan een kinderkoor of een vrouwenkoor en zo kijk ik ook tegen de kleine beiaard aan. De parallel valt ook door te trekken naar het orgel. Een echte organist zal even goed weten te overtuigen op een kathedraal- als op een kabinetorgel.

Toen jonker Jacob van Eyck werd benoemd in Utrecht, ging hij er wat klokkenaantal betreft aanvankelijk op achteruit in verhouding tot zijn vorige standplaats Heusden (van 14 naar 12 klokken) al waren de Utrechtse klokken wel groter. Later mocht Van Eyck het spel uitbreiden tot maar liefst 18 klokken, net zoveel als in Monnickendam. Toch is het niet aannemelijk dat jonker Jacob op zomeravonden met de grootst mogelijke tegenzin de Domtoren beklom om op een onvolwaardig instrument nog een uurtje psalmen te “breecken”.

2009-2 K&K JanAchterkampNijenrode

Hemony en de kleine beiaard

Van de 51 beiaarden die de broers Pieter en François goten, kunnen er maar liefst 22 aangemerkt kunnen worden als kleine lichte beiaard, als we de grens bij a1leggen. Toen de Hemony’s in 1644 in Zutphen hun eerste instrument leverden, telde dit slechts 19 klokken. Op advies van Jacob van Eyck en Van Lennick werd het meteen met 7 klokken tot een volledig twee-octaafs instrument uitgebreid, zodat er een volcoemen musyck op gespeeld kon worden. Waarschijnlijk bereikte men dit door melodie, bas en begeleidende stemmen op aannemelijke wijze met elkaar te combineren, een procédé waarmee Jaap Zwart ons heel wat plezierige uren heeft bezorgd.

Over de omvang van een beiaard merkt P. Hemony in zijn befaamde “On-Noodsakelijkheid” op: “De baen is ruym genoegh alsser sijn drie octaven al ontbreekter Cis en Dis, ofte brengt eens voor de dagh eenige goede Musijcke die ruymte met aale haer behoorlijcke aardigheydt niet en kan gespeelt worden”. Hij vindt het dan ook niet nodig om “de Rye van het Clauier uyt te trecken van hier tot Constantinopelen toe”.

We moeten ons realiseren dat deze beiaarden bespeeld werden door de beste musici van hun tijd. Veelal waren het stadsorganisten, die gekozen waren na proeven van bekwaamheid, die ook bij een tegenwoordige organist nog het klamme zweet zouden doen uitbreken.

Zwaar of licht?

Een kleine lichte beiaard zou je kunnen vergelijken met een kinder- of vrouwenkoor. De klank is heel licht, als we ons realiseren dat zelfs een SATB blokfluit-ensemble nog altijd een bas heeft die in de laagte loopt tot f1.

Bij het componeren is het dan ook de vraag of men noteert in F- en G-sleutel (traditioneel) of dat men kiest voor de reële hoogte (afgezien van transpositie). Leen ’t Hart kiest hiervoor in zijn suites voor lichte (Bergense) beiaard en daar is veel voor te zeggen. Ik beschouw dit type instrument als één doorlopend register, dus geen opdeling in bas- en diskant, net als bij een fluit of een viool. Het is dan ook niet verwonderlijk dat muziek voor deze instrumenten het op een kleine lichte beiaard bijzonder goed doet. Ik noem als voorbeeld de “12 Fantasien für Querflöte ohne Bass” van Telemann.

Anders dan op een zware beiaard, kan hier de volledige omvang met de handen worden bespeeld. Een notatie op één balk ligt vaak dan ook voor de hand.
2009-3 K&K VanBergenSneekAl in 1955 spreekt Flucie van Bergen in “Klokken” nr. 4 de wens uit dat er voor de kleine beiaard speciale composities vervaardigd worden en hij wordt daarin bijgevallen door Staf Nees en Sjef van Balkom. Het is dan al bijna twintig jaar geleden dat van Bergen zijn “Zonnesprankjes” componeerde. In Klok en Klepel nr. 18, p. 37 (december 1976) kondigt de Muziekcommissie van de NKV een uitgave aan van stukjes en bewerkingen voor twee-octaafs beiaard van Flucie van Bergen. In latere nummers wordt er niets meer van vernomen. Hopelijk is de tijd er nu wel rijp voor. Ik zou het prachtig vinden om volgend jaar met collega-beiaardiers, die ook kleine lichte beiaarden bespelen, een speciaal daarvoor bestemde bundel uit te geven.

Omvang

Naar mijn mening is het wel degelijk mogelijk om muziek te maken op een carillon van bijvoorbeeld 16 klokken zoals in Nijenrode. Toen ik er onlangs een keer speelde en na afloop aan een enthousiaste luisteraar vroeg: “Hoeveel klokken denk je dat daar boven hangen?”, keek die me verbaasd aan en vroeg mij: “Doet dat er dan wat toe?”.

John Knox had op Bond Street in Londen 23 klokken ter beschikking, twee octaven, net als in Newcastle. Of het moeiteloos gegaan is, weet ik niet, maar hij heeft wel veertien bundels met uiterst bruikbare arrangementen gepubliceerd. Persoonlijk zie ik graag nog een cis en d als 24e en 25e klok aan de diskant toegevoegd, waarmee melodisch een “la” ter beschikking komt in één van de meest voorkomende toonsoorten. Bovendien kan er behalve in C, ook in D een virtuoze dubbele toonladder gespeeld worden, plus bijbehorende drieklanken. Dit geldt nog meer als in de diskant tevens een e en f worden toegevoegd, zoals in Bathmen.

Het weglaten van cis en dis (es) in de bas hangt in de eerste plaats samen met het gebruik van de middentoonstemming. Daarnaast speelt het kostenaspect een belangrijke rol. Als we de kleine lichte beiaard beschouwen als een instrument waaraan het basregister ontbreekt, dan is er zeker wat voor te zeggen om deze beide tonen wél op te nemen, met name in de evenredig zwevende stemming die door Taylor, Gillett & Johnston en Van Bergen werd toegepast bij de kleine beiaarden uit het begin van de 20e eeuw (zie het overzicht hieronder). Vrijwel al deze beiaarden beschikten over een cis en dis in het onderste octaaf.

2009-4 K&K KlokjesBathmen

Appingedam 1911 J. Taylor & Co 25 klokken 2500 kg
Eindhoven (stadhuis) 1914 idem 25 klokken 2000 kg
Blaricum (Witzand) 1928 idem 14 klokken 500 kg
Bennebroek 1922 idem 23 klokken 2000 kg
Hattem 1928 idem 25 klokken 950 kg
Zierikzee (stadhuis) 1928 idem 23 klokken 1550 kg
Vught (stadhuis) 1934 idem 25 klokken 1000 kg
Lochem 1905 G. & F. Paccard 29 klokken 2500 kg
Breda (St. Josef) 1924 Petit en Edelbrock 15 klokken 1100 kg
Meerssen (Basiliek) 1941 Petit en Fritsen 23 klokken 1553 kg
Hilvarenbeek 1929 Gillett & Johnston 23 klokken 1900 kg
Sneek 1930 idem 25 klokken 2150 kg
Winschoten 1931 idem 26 klokken 3000 kg
Den Helder (Zeeheld.) 1934 A.H. van Bergen 30 klokken 1100 kg
Hoogeveen 1941 idem 27 klokken 1824 kg
Het betreft hier de helft van de in deze periode gegoten beiaarden (gegevens ontleend aan Ferd. Timmermans, Luidklokken en beiaarden in Nederland, Amsterdam, 1950).Over het opnemen van cis en dis (es) in kleine beiaarden adviseerde de Rijkscommissie van Advies voor Klokken en Klokkespelen op 23 april 1955 als volgt: “Met betrekking tot het opnemen van de klokken, welke corresponderen met de toetsen cis1 en es1 in kleine beiaarden: het opnemen van deze klokken worde aanbevolen. Men stelle echter niet het alternatief: beide klokken of geen van beide klokken. De aanwezigheid van de es-klok is relatief van veel groter belang, dan het opnemen van de cis-klok. Waar dus het opnemen van beide klokken bijvoorbeeld op te grote financiële bezwaren zou stuiten worde met nadruk aanbevolen om tenminste toch wel de es-klok op te nemen”.

Speelwijze

In de reeks “Klokken”, uitgegeven door de klokkengieterij B. Eijsbouts N.V., vinden we in nummer 4 (oktober 1955) een artikel van Flucie van Bergen, destijds stadsbeiaardier van Sneek, Joure en Bolsward. Hij schetst daarin als volgt zijn speelwijze op een kleine beiaard: “Wil men een kleine beiaard goed doen klinken, dan heeft de beiaardier in de eerste plaats te bedenken dat deze de grote klokken mist. Om dit gemis goed te maken spele men dus niet een octaaf hoger, maar kieze een toonsoort, die zo laag mogelijk ligt. Het gevolg is dan, dat men vaak van een accoord de grondtoon mist en genoegen moet nemen met een sext accoord, ook als slot. Wanneer er volksliederen gespeeld moeten worden kan men in de meeste gevallen deze het beste een kleine of grote terts hoger spelen. Natuurlijk komt men door deze transposities in toonsoorten met meerdere kruisen of mollen terecht en dit is dan ook de reden, dat een ‘kleine beiaardier’ met huivering leest, dat in de kleine beiaarden best de laagste cis en dis weggelaten kunnen worden, want die zijn toch weinig nodig.

“Wanneer men het bovenstaande in aanmerking neemt, ligt de conclusie voor de hand, dat deze twee klokken juist onmisbaar zijn, want één of beide zijn nodig in D, Es, E, As, A en Bes, toonsoorten waarin men, vooral bij liederen, geregeld speelt om dan Cis, Fis en B benevens de kleine tertstoonladders buiten beschouwing te laten. Men kan dus bij een 3 octaafs beiaard beter de bovenste 5 klokjes weglaten, dan de laagste Cis en Dis.” (einde citaat). In dit betoog speelt het kostenaspect blijkbaar geen rol.

Flucie van Bergen beschouwde een kleine beiaard als een beiaard waaraan het basoctaaf ontbreekt. In die opvatting zijn een cis en dis in het eerste octaaf uiteraard onmisbaar Zelf vergelijk ik de kleine beiaard vaak met een kinderkoor en daar zijn afsluitingen op een sextakkoord heel gewoon.

Het is opvallend dat men in de literatuur, hoe klein een beiaard ook is, toch steeds blijft denken in Bas- en Diskant, zonder het te zien als één doorlopend register zoals bij de (dwars)fluit. Juist deze dwarsfluitmuziek biedt prachtig, direct speelbaar repertoire voor de kleine beiaard. Wel komen we hier Cis en Dis in het lage register tegen.

Uit de repertoirelijsten blijkt dat in de huidige praktijk de es weinig voorkomt. De cis is al helemaal zeldzaam.

Stemming

Op een kleine lichte beiaard is het niet mogelijk te imponeren met donderende bassen. Zo’n instrument moet het hebben van “klein maar fijn”. Om die reden zou ik voor een dergelijke beiaard willen pleiten voor de middentoonstemming. De reine tertsen geven een weldadige rust in de klank, vooral omdat het meestal om heel lichte klokken gaat. Door luisteraars wordt de klank van het Bathmense instrument steeds weer omschreven als vriendelijk en liefelijk. Een uur volspelen in middentoon levert in de praktijk geen enkel probleem op. Harmonisch zijn de zwarte toetsen alleen eenduidig bruikbaar, maar melodisch valt er nog wel eens een es voor een dis te verkopen, mits wat voorzichtig gespeeld als een soort liquescerende noot in het gregoriaans.

Repertoire

Wat betreft het spelen van liedrepertoire, is er voor mijn gevoel geen wezenlijk verschil met een grote beiaard, al zal de melodie in de bas minder imponeren. Zelf arrangeren kan veel voldoening geven. “Ik ben schandalig handig geworden in het ter plekke aanpassen van vier-octaafs muziek” hoorde ik een collega ooit zeggen. Voorbeelden van geschikte muziek zijn:

  • De bundels van John Knox – Newcastle Carillonbook vol. 1 t/m 6
  • Fridays in Old Bond Street vol. 1 t/m 6
  • Christmas in Old Bond Street vol. 1 en 2
  • The Belmont Carillonbooks, verzorgd door Beverly Buchanan (uitg. GCNA)
  • Cuijk’s Beiaardboek door Marcel Siebers (uitg. NBS/NKV)
  • York Minster Carillon Book (arranged and composed by John R Knox, uitg. BCS)
  • A Little Two-Octave Carillon Book (ed. John R. Knox, uitg. BCS)
  • Anthony Skilbeck – A Passage of Time (uitg. BCS)
  • Fung Lam – Three Pieces for two-octave carillon (uitg. BCS)
  • Johann Seb. Bach – Selected Pieces for Lute BWV 995-998 (uitg. BCS)

Eén-balks repertoire, zoals:

  • Der Fluyten Lusthof van jhr. Jacob van Eyck
  • 12 Fantasien für Querflöte ohne Bass van G.Ph. Telemann
  • 12 Fantasien für Violine ohne Bass van G.Ph. Telemann
  • Capricen van J. Quantz
  • Suites voor cellosolo van J.S. Bach

Tot slot

Ik ben er van overtuigd dat de kleine, lichte beiaard als een volwaardig muziekinstrument gezien kan worden, dat op zijn eigen merites beoordeeld moet worden.
Groot en klein zijn relatieve begrippen. Deze zomer speelde collega Roel Smit mijn “Nijenrode suite” op het Rockefeller Memorial Carillon te Chicago. Dit instrument heeft 72 klokken op cis0 en is daarmee het op twee na zwaarste ter wereld.
Als waarschijnlijk enige zangpedagoog / beiaardier in dit land zeg ik vaak tegen m’n zangleerlingen: “leg je stem niet aan banden”. Zo is mijn artikel ook op te vatten.
Waarom stellen we ons als NKV niet ten doel veel meer kleine lichte instrumenten tot stand te brengen? Wellicht biedt het ook nog een oplossing voor het grootste probleem waar de NKV nu mee worstelt (meer beiaardiers dan speelmogelijkheden). Het lijkt mij de moeite waard een NKV-studiedag aan dit onderwerp te wijden.

Klok en Klepel nr. 107   |   Juni 2009   |   © NKV